Hendrik Fikkert

Hendrik Fikkert De zesender.

Afgelopen jachtseizoen was een mooi jaar geweest. Aan het einde ervan zat de Koningh regelmatig aan om reewild te tellen en ook om te bekijken wat er zoal in het veld aan wild aanwezig was. In de maanden februari tot april  had hij het reewild goed kunnen bestuderen. Ondanks dat het een strenge winter was geweest, was het bestand gezond en krachtig.

Tot in april had er nog sneeuw gelegen en had het regelmatig streng gevroren. Door de vorst was het niet al te nat geweest en Marten zag dat de hazenstand er wel bij voer. Toen de sneeuw weg was, volgde een droge periode. Afgelopen jaar was het reewildafschot behaald en het vroege voorjaar gold nu als  een periode van rust. Dus tijd voor onderhoud, observatie en tellen. Het was in deze tijd dat Marten een paar uitzonderlijke  bokken te zien kreeg. Hoewel ze nog laat bastgewei droegen was goed te zien dat er voorspoed uit de geweiontwikkeling sprak. Een tweetal zesenders, zag er heel goed uit. Goed doorvoed, krachtig van bouw en hoog op  in de geweiontwikkeling, waarbij er een al leek terug te zetten. Bijna altijd kwamen ze pas aan het eind van de schemering uit  de dekking en een paar  keer had hij een van hen tot vlak onder de hoogzit gehad. Hij wist precies hoe ze eruit zagen en waar ze liepen. Hij wist ook dat reewild wel eens wil migreren, maar dat oude bokken zelden hun kerngebied verlaten. Zodra de bokkenjacht open was, ging hij dan ook aanzitten op  plekken waar de oude heren zich regelmatig hadden laten zien. Direct bij de eerste aanzit was het al raak. Het reewild was ril geweest die avond. Zijn vaste jachtmaten konden niet en hij had z’n zwager Marc, als niet jagende gast meegenomen naar hun veld. Hij had Marc op een hoogzit aan een pas ingezaaide akker gezet en was zelf in het midden van een aangrenzende weide, op een ladder  tegen een oude eik gaan zitten. De boom stond als een monument midden in het veld en bood schaduw in de zomer en in het najaar goede mast van eikels. Het reewild liep graag in de buurt van de oude boom. Marten maakte het zich comfortabel, leunde met de rug tegen de oude eik en keek uit over het veld met aan de overkant een dichte houtwal, met daarachter het lichte groen van vers ontsproten bladeren van het loofbos.  Sleedoorn en krent hadden reeds gebloeid waarbij van de eerste in het najaar goede “ sloe-gin “, gemaakt kon worden. De ingezaaide akker waar Marc aanzat, had in de randen tegen het bos aan veel plekken waar kruidige planten groeiden. Iets waar reeën graag  in neuzen. Beide mannen hadden reeds enkele stukken reewild gezien, maar het merendeel was vrouwelijk of een te jonge nog niet  rijpe bok. Toen de schemering al behoorlijk begon te vlotten, bedacht de Koningh dat het deze avond wel eens niet datgene zou worden waarop  ze beiden gehoopt  hadden. Hij had net een dropje genomen en verslikte zich hierin dusdanig dat hij een onbedaarlijke hoestbui  kreeg. Verdorie, nu waren de kansen wel helemaal verkeken… Toch verscheen er enkele minuten later een hoog zwangere reegeit aan de kopse kant van de weide. Binnenkort zou ze naar alle waarschijnlijkheid een tweetal kalveren werpen. Marten wilde net het voorstel doen om op te breken toen hij aan de rand van het bos een beweging zag. Een ree trad uit, zekerde en stapte toen voorzichtig het grasland op. Het was de bok  welke aan het terugzetten was. Het dier begon meteen aan zijn lavei. De Koningh draaide  bij, legde zijn geweer over de dwarsbalk en keek door  zijn vizier. Hij kon de bok nu goed aanspreken. De linker stang van het gewei was minder tot  wasdom gekomen dan de rechter. De bok was van vacht aan het  wisselen en zag er enigszins schubbig uit. Er liepen betere bokken in het veld en Marten besloot dat dit een goede bok was voor afschot. Op  zo’n honderdtwintig meter stond de bok spits. Hij moest wachten tot de bok bij zou draaien en dwars kwam te staan. Marten voelde nog steeds spanning en voelde zijn hartslag  tot bijna onder zijn kruin. Eerst maar eens controle, ademhaling reguleren en de hartslag naar beneden brengen. Hij voelde hoe hij ontspande en rustiger werd. Toen draaide de wind. De bok kreeg lichte verwaaiing en zekerde in zijn richting. De kop in de wind, stampte met zijn lopers op de grond en blafte luid. Even leek het alsof hij af zou springen. Onzeker draaide hij richting de houtwal… Nu moest het snel  gaan besloot Marten. Het blad  kwam even vrij en het schot was eruit. Door  het vizier zag hij de bok omhoog komen, om vervolgens in vliegende vaart richting houtwal te sprinten. Een rode waas leek achter hem aan te stuiven, aangedreven door de laatste slagen van het doorboorde hart. Vlak voor de houtwal vertraagde de snelheid en ging over in een langzame wankelende tred. Martens mobiel ging over. Geconcentreerd bleef hij naar de bok kijken. Deze was inmiddels tegen de houtwal aan gaan liggen, strekte zijn hals en legde de kop in het gras. Marc vroeg of het raak was. De Koningh bleef nog enige minuten zitten om vervolgens de ladder af te  dalen en richting de auto te lopen. Ook  al lag de bok in het zicht, zijn trouwe draadhaar Matz, was altijd deelgenoot bij het vinden van de buit. Zo  bleef hij mooi scherp en alert. De bok  lag. De kogel had keurig blad getroffen, maar omdat de bok toch nog iets spits had gestaan, had deze bot geraakt en was van richting veranderd. Door het hart heen was de kogel zo  bleek later bij het ontweiden via de voorkant van de borst het lichaam weer uitgegaan. Ondanks dat het schot het hart doorboord had, was de bok nog tachtig meter van de aanschotplek weggelopen alvorens ineen te zijgen. Na de laatste beet, begon het rode werk waarbij Marc prima van dienst was. Daarna was het inpakken en vertrekken richting huis. De eerste bok van een nieuw jachtseizoen was binnen en dat bij de eerste aanzit. Thuisgekomen besloten de heren een goede slok malt whisky te nemen om de bok dood te drinken. Marten voelde zich een gelukkig mens en met hem zijn zwager Marc, die  intens genoot van het moment.






 
  Yvette     22-03-2022 21:46